(Droge) Loofbossen

(Loof)Bossen zijn qua oppervlakte het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Door de kleine oppervlakte van het habitatrichtlijngebied zijn ze op Vlaams niveau slechts als belangrijk aangeduid maar binnen het, overwegend agrarisch, gebied vormen het wel de belangrijkste natuurkernen. Ze vormen ook een buffer voor heide en veenrelicten (Bufferbossen en schermbossen). Deze bossen zijn belangrijk als habitat voor habitattypische soorten als Rosse vleermuis (Dg 6 en 7), Gewone grootoorvleermuis (Dg 6), Grijze grootoorvleermuis (Dg 6), Bont dikkopje (Dg 4 en 6), Zwarte specht (Dg 2, 4 en Dg 6), Wespendief (Dg 1), Boomleeuwerik (combinatie met 4030, Dg 4 en 6), Nachtzwaluw (combinatie met 4030, Dg 4), Vinpootsalamander (Dg 4 en Dg 7). Slechts 20% van de bossen binnen habitatrichtlijngebied (80 ha) is momenteel habitatwaardig.

Het boslandschap is belangrijk voor twee Europese habitattypes:

  • de oude Eiken-Berkenbossen op arme zandgrond (9190) [1] vormen de eerste climaxvegetatie bij bosontwikkeling op arme zandgronden.
  • de Eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120) [2] vormen een volgend stadium in de bosontwikkeling en komen hier voor op een oud boslocatie (De Hees).

Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige habitatvlekken is de kwaliteit (versnippering, exoten, structuur, hoog aandeel naaldhout…). Binnen dit gebied ligt de nadruk niet zo zeer op effectieve bosuitbreiding maar op een sterke kwaliteitsverbetering van de loofbossen, de realisatie via omvorming van naaldhout van enkele grotere loofboskernen die goed gebufferd zijn en duurzame populaties van typische bossoorten kunnen bewerkstelligen. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor realisatie van enkele geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom) naar heide en venbiotopen. Dit landschapstype omvat eveneens de combinatie van (loof)bos en het bosrijk kleinschalig compartimentlandschap t.h.v. het beschermd landschap ‘Rijksweldadigheidskolonie Wortel’. Dit gebied is zeer belangrijk als jachthabitat voor de vleermuissoorten en als leefgebied voor Vinpootsalamander en Kamsalamander.

De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied eerder tot het beekdallandschap en worden in het betreffende hoofdstuk besproken.

[1] Het betreft voluit habitattype 9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
[2] Het betreft voluit 9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)