

Zandig Vlaanderen Oost
Algemene info
Dit gebied ligt in de noordelijke helft van de provincie Oost-Vlaanderen en is onderverdeeld in 12 relatief ver van elkaar gelegen deelgebieden in de zandstreek.
Het grootste deel van het gebied, ongeveer 60%, is momenteel bos. Daarvan wordt de helft beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos, de provincie of de terreinbeherende vereniging. De andere helft is in handen van privéboseigenaars. Ook landbouw heeft nog een groot aandeel in het gebied: ongeveer 730 ha met maar liefst 264 betrokken bedrijven. Waterwinning voor drinkwater is belangrijk ter hoogte van het Heidebos. Daarnaast worden de terreinen ook gebruikt door jagers en recreanten.
Aalter (9880), Deinze (9800), Eeklo (9900), Gent (9000), Kaprijke (9970), Knesselare (9910), Lochristi (9080), Lokeren (9160), Lovendegem (9920), Maldegem (9990), Moerbeke-Waas (9180), Sint-Gillis-Waas (9170), Sint-Niklaas (9100), Stekene (9190), Waarschoot (9950), Wachtebeke (9185), Zomergem (9930)
Inspanningen
Een belangrijk deel van de inspanningen zijn omvormingen van bestaande naaldhoutaanplanten naar zowel heide als inheemse boshabitats zoals zure beukenbossen. Ook op de omvorming van populierenaanplanten naar alluviale bossen zal worden ingezet. Bosuitbreidingen zullen ook nodig zijn om bestaande boscomplexen verder te versterken. Daarnaast is voor een aantal gebieden de optimalisatie van de hydrologische kenmerken zoals in de Moervaartvallei en Kraenepoel cruciaal.
Bosuitbreidingen
Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding, zowel op gewestelijk niveau als voor de SBZ zijn nog bijkomende bosuitbreidingen (‘nieuw’ bos) noodzakelijk met een richtwaarde van 346 ha (totaal van alle boshabitats). Het combineren van de eerder genoemde inspanningen (kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitats en de omvormingsmaatregelen) met bosuitbreiding moet uiteindelijk resulteren in volgende globale doelstellingen:
- Realisatie van grote boskern in de droge sfeer: een totale bosoppervlakte in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld wordt nagestreefd met een richtwaarde van 525 ha (circa 25% van de voorziene bosuitbreidingen situeert zich in dit deelgebied);
- Realisatie van grote boskern in de natte sfeer: een totale bosoppervlakte in deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede wordt nagestreefd van circa met een richtwaarde van 444 ha (circa 20% van de voorziene bosuitbreidingen situeren zich in deze deelgebieden);
- Bosuitbreiding in functie van realisatie van minder uitgestrekte boskernen (minimum 150 ha) in deelgebied 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos (circa 40% van de voorziene bosuitbreidingen situeren zich in deze deelgebieden);
- Bosuitbreiding in functie van de creatie van een ‘bos’netwerk in de andere deelgebieden, waarbij gestreefd wordt naar het bufferen van kleinere boskernen en/of het onderling verbinden van bos tot één netwerk (binnen deelgebieden). Dit is voornamelijk belangrijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse bossen.
Ecologisch herstel Kraenepoel
In het westen van Vlaanderen is de Kraenepoel vrijwel de enige goed ontwikkelde vertegenwoordiger van het habitattype 3130 (oligotrofe-mesotrofe plas). Het behoud en ecologisch herstel is dan ook essentieel. Volgende maatregelen zijn essentieel voor het behoud van de Kraenepoel:
- Streven naar een peilbeheer in functie van de vegetaties van de Oeverkruidklasse (laag zomerpeil, hoger winterpeil);
- Actief peilbeheer, waarbij het peilbeheer geregeld wordt door het inlaten van nutriëntenarm oppervlaktewater en het uitlaten via een uitlaatconstructie. Dergelijk actief peilbeheer kan maar wanneer het oppervlaktewater voldoet aan deze van zwak gebufferde wateren. Dit is op dit moment echter niet het geval, zodat op dit ogenblik enkel passiel peilbeheer, aangevuld met aflaten van het water (in de zomer) mogelijk is;
- Opstuwen en saneren van de ringgracht voor het versterken van de invloed van kwelwater;
- Beheer van oeverzone en dreefbeheer (zie ook prioritaire inspanning 1).
De kwaliteit van het instromend oppervlaktewater dient in functie van actief peilbeheer verbeterd te worden (aanpakken van het afwateringsgebied met afkoppeling regenwater, bufferstroken,…);
Kwaliteitsverbetering van aanwezige bos- en andere habitattypes
De aangemelde habitattypes in de SBZ bezitten allen een actueel gedegradeerde staat van instandhouding. Enkele aangemelde habitattypes (2330 en 3150) komen zelfs niet meer voor (enkel nog als relictvegetaties terug te vinden). Er dient dan ook een kwaliteitsverbetering van de voorkomende habitattypes gerealiseerd te worden door verbeteringen van de habitatstructuur en het verlagen van verstoringsindicatoren. Een ecologisch beheer, afgestemd op de habitats, is hierbij essentieel. Voor de boshabitats wordt een betere structuurkwaliteit nagestreefd met voldoende dikke (dode) bomen, een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag, bosranden en open plekken. Door het toepassen van natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen wordt hieraan tegemoet gekomen. Het zijn maatregelen die reeds in veel beheerplannen voorzien zijn voor domeinen in eigendom van het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen in het VEN (of op vrijwillige basis) kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) de kwaliteit eveneens verbeterd worden. Bij de heide-, grasland- en moerasvegetaties gaat het vaak om een combinatie van inleidende inrichtingsmaatregelen en optimale beheervormen, afgestemd op het beoogde habitattype (zie ook verdere prioritaire inspanningen). Het niet behalen van een minimale aaneengesloten oppervlakte van het habitattype (minimum structuur areaal) is voor vele habitattypes echter een blijvend knelpunt (zie ook verdere prioritaire inspanningen).
Omvorming van naaldhout naar zuurminnende eikenbossen en heidehabitats
De naaldbossen, voornamelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 6 Stropersbos en 7 Heidebos, zullen door een gericht beheer worden omgevormd naar de nagestreefde zuurminnende eikenbossen (habitattypes 9120 en 9190). Voor de bossen, beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en natuurbeherende verenigingen, wordt er van uitgegaan dat op termijn minimaal 80% (maar waarbij gestreefd wordt naar 100 %) van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste habitattype door de toepassing van de bestaande beheervisie van het Agentschap en uitvoering van beheerplannen. In de private bossen, gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk kan door omvorming bijkomend habitat gerealiseerd worden via de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer. Plaatselijk zullen naaldbossen omgevormd worden naar heidehabitats (4010, 4030 en 6230), zodat kernen gecreëerd worden van zo’n 5 à 15 ha. Deze heidekernen worden via een intern netwerk met kleinere stapstenen en corridors verbonden, zodat steeds uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is.
Omvormingen voor herstel van heidehabitats situeren zich voornamelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos. Deze omvormingen worden voorzien op gronden in eigendom van het ANB of natuurverenigingen en momenteel zijn verschillende herstelprojecten voor heidehabitats in uitvoering [*].
[*] DANAH-project (o.a. in militair domein Ursel, deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld), Life-project Atlantische heide (o.a. in erkend natuurreservaat Maldegemveld, deelgebied 1 en erkend natuurreservaat Heidebos in deelgebied 7 Heidebos) en Life-project Stropers (uitvoering van natuurinrichtingsproject in deelgebied 6 Stropersbos)].
Omvorming van populierenbos naar alluviale bossen
De populierenbossen, voornamelijk in deelgebieden 8&9 vallei van de Moervaart-Zuidlede, dienen door een gericht beheer worden omgevormd naar de nagestreefde alluviale bossen (habitattypes 91E0). Voor de bossen kan door omvorming eveneens bijkomend habitat gerealiseerd worden via bestaande beheervisie, uitvoering van beheerplannen en de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (zie eerder). Bemerk dat een deel van deze eveneens gerealiseerd worden door omvorming van naaldhout in deelgebied 6 Stropersbos (waar een menging ontstaat van habitattype 9120 en 91E0, afhankelijk van de abiotische uitgangssituatie).
Plaatselijk herstel van de hydrologie
Herstel van een meer natuurlijke hydrologie, zodat herstel en uitbreiding van (grond)waterafhankelijke habitattypes (3150, 4010, 6230, 6410, 6430, 6510, 9160 en 91E0) duurzaam kan gerealiseerd worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden dat een zodanige oppervlakte van deze habitattypes dient gecreëerd te worden, zodat een duurzame ontwikkeling, herstel en behoud mogelijk is.
Verder onderzoek is noodzakelijk naar de technische mogelijkheden en concrete afstemming van het peilbeheer, rekening houdend met andere aanwezige functies (waaronder landbouw, grondwaterwinning en drinkwatervoorziening) in en buiten de SBZ. Te onderzoeken maatregelen, welke kaderen in een algemener integraal waterbeheer zijn onder meer aanpassing drainage, verhoging van zomer- en winterpeilbeheer, hydrologische isolatie, inschakeling overstromingsgebieden en verhoging van bergingscapaciteit, vertraagde oppervlaktewaterafvoer,… Dit dient op maat van de lokale ecologische noden en maatschappelijke randvoorwaarden te worden ingevuld.
Dit geldt voornamelijk in de deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos, 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen. In diverse gebieden worden reeds afspraken gemaakt naar herstel van een meer natuurlijke hydrologie.
Realisatie van aaneengesloten moeras- en natte graslandencomplex
De realisatie in deelgebied 8 Vallei Moervaart-Zuidlede van aaneengesloten moeras- en natte graslandenlandschap voor de types 6510 en 6430, met plaatselijk 6410 van bijkomend 76 ha en regionaal belangrijke biotopen [*], waar een satellietpopulatie van Kwartelkoning kan gerealiseerd worden. Dit complex bezit diverse overgangen naar het bostype 91E0. Bijkomende realisaties (richtwaarde 82 ha van habitattypes 6410, 6430 en 6510) situeren zich voornamelijk in deelgebieden 1 Drongengoed—Maldegemveld, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen, waarbij telkens kleinere kernen van moeras- en natte graslanden van circa 10 – 25 ha nagestreefd worden.
[*] Er wordt een complex van 30 – 45 ha soortenrijke graslanden tot doel gesteld, waarvan 10 ha tot het habitattype 6410 behoort. De resterende oppervlakte bestaat uit vegetatiekundig sterk aanleunende, maar regionaal belangrijke biotopen (RBB’s), zoals dotterbloemhooilanden en grote zeggenvegetaties. Deze oppervlaktedoelstellingen zijn deels ook in funcite van de satellietpopulatie van Kwartelkoning.
Specifieke natuurdoelen
In dit gebied kun je grofweg drie soorten natuur onderscheiden: het boslandschap, het heidelandschap en het grasland- en moeraslandschap. De kwaliteitsverbetering en uitbreiding hiervan is belangrijk. Om de doelstelling voor 2020 te halen moet de kwaliteit in de voedselarme plas de Kraenepoel verder verbeterd worden en het peilbeheer geoptimaliseerd worden.
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030 en 6230. Deze habitattypes zijn in deze SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Bemerk dat in het deelgebied Drongengoed-Maldegemveld eveneens glanshaverhooiland voorkomt (habitattype 6510), in overgang naar vochtig heischraal grasland (type 6230_hmo). Ook de bermen van de startbaan (in oorsprong heischrale vegetaties, maar jarenlang overbemest) kunnen voor ongeveer 50 % als glanshavergrasland beschouwd worden. Deze mozaïek zal (met mogelijke verschuiving naar heischraal grasland) ook in de toekomst behouden blijven (voor de doelen van het habitattype 6510 verwijzen we naar het grasland- en moeraslandschap). Volgens de G-IHD is deze SBZ zeer belangrijk voor habitattype 6230 heischraal grasland, terwijl voor de natte en droge heide (4010, 4030) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes 2330, 4010, 4030 en 6230 naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden fauna zoals de bijlagesoorten Nachtzaluw en Boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals Aarbeivlinder, Kleine ijsvogelvlinder, Groentje, Veldkrekel, Levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230) is het doel een extra oppervlakte van 144 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos. Binnen deze deelgebieden worden kernen nagestreefd van 5 à 15 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties (vb. geen potenties voor natte heide in Heidebos). Deze kernen worden omgeven door kleinere satellietpopulaties (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten) en met elkaar verweven. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is uitbreiding noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in dit SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120 en 9190). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30%). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals Boomleeuwerik en Nachtzwaluw. Daarnaast maken ook oligotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, essentieel). Het type komt voor in deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen. Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
Het nat grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is zeer belangrijk voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150, als belangrijk aangeduid in de G-IHD. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale extra oppervlakte van 161 ha vooropgesteld. De doelstellingen voor herstel van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 situeren zich gedeeltelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos, 8 & 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen.
De kern van de realisaties voor de uitbreidingen worden echter voorzien in het deelgebied 8 Vallei Moervaart-Zuidlede met een oppervlakte van bijkomend 76 ha . Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan bijkomend de realisatie van leefgebied voor een satellietpopulatie (5 à 8 koppels) van de bijlagesoort Kwartelkoning [*] beoogd worden, waarbij de kernpopulatie voorkomt in de SBZ Schelde- en Durmeëstuarium (G-IHD). Ook andere bijlage en habitattypische faunasoorten zoals Blauwborst, Rietzanger en Sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen kunnen hier hun leefgebied versterken. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) in een aantal deelgebieden hersteld dienen te worden. Potentieverkenning hiervoor gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en zal o.a. verder uitgewerkt worden in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse (zie ook boslandschap: Plaatselijk de hydrologie herstellen).
Daarnaast zijn in de SBZ potenties voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). In deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 8 Vallei Moervaart-Zuidlede komen nog enkele plassen / putten voor met potentie tot ontwikkeling van habitattype 3150. In het deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld is de bescherming van het leefgebied voor Kamsalamander essentieel.
De doelstellingen kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden (o.a. Fondatie-Heirnisse), maar uitbreiding in privé-terreinen is noodzakelijk in deelgebied 8 vallei Moervaart-Zuidlede.
[*] In de G-IHD wordt een totale doelstelling voor Kwartelkoning opgesteld van 100 paren verdeeld over 4 kernpopulaties, gelegen in de valleien van de Schelde, IJzer, Demer en Maas. In de toelichting bij de kwantificatie van de vooropgestelde doelen, is naast de mogelijkheden binnen de vier vermelde gebieden, sprake van een tekort van 18 tot 23 broedparen om het doel van 100 paren te realiseren. Dit tekort wordt dan best over kleinere satellietpopulaties in Vlaanderen verdeeld. Het aantal mogelijke locaties voor kleine satellietpopulaties is erg beperkt: enkel voldoende open valleigebieden, waar de realisatie 50 tot 100 ha aan geschikt habitat tot de mogelijkheden behoort, komen hiervoor in aanmerking. De Moervaartvallei is één van de schaarse locaties waar dit nog mogelijk is en waarin al heel wat habitatrelicten voorkomen. Daarom worden in de Moervaartvallei gezamenlijke doelen voor Kwartelkoning en de natte graslanden en ruigtes voorzien.
Door realisatie van geschikt habitat voor een satellietpopulatie van Kwartelkoning, wordt een robuuste kern van de verschillende graslandtypes, ruigtes en moeras gerealiseerd, waar kernpopulaties kunnen voorkomen van andere habitattypische soorten, die geringere oppervlaktebehoeftes hebben. Op die manier wordt ruimtebesparend gewerkt en kan zowel een voldoende grote kern van moeras- en graslandhabitats gerealiseerd worden, zodat het behalen van een gunstige staat van instandhouding voor deze habitats binnen het SBZ mogelijk is, maar wordt eveneens voor een deel invulling gegeven aan de G-IHD doelstellingen voor de Kwartelkoning.
Boslandschap
details ...
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
Habitat - Boslandschap
-
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Boslandschap6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype boszoomhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
habitattype_naamEiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)Boslandschap9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlaktenhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Boslandschap9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), alle subtypeshabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_veb - Vogelkers-essenboshabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_vn - eutroof elzenboshabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_vo_vm - oligotroof en mesotroof elzenbroekhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Soorten - Boslandschap
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
BoslandschapGewone/Grijze grootoorvleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
BoslandschapKleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Mopsvleermuis
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
BoslandschapMopsvleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuis
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120 en 9190) en in andere de natte (91E0).
Voor de habitattypes 9120 en 91E0 wordt de SBZ als zeer belangrijk beschouwd. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. De twee andere bostypes 9160 en 9190 die nagenoeg steeds aansluiten op vorige types, liften mee op deze globale aanpak.Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw te voorzien (vnl. in noordelijke delen van het SBZ: deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos) evenals habitattypische soorten als Levendbare hagedis, Hazelworm, etc…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. Groentje, Aarbeivinder, …). 1 Drongengoed-Maldegemveld en 6 Stropersbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overganssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sprinkhaanzanger, Blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine Ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 3 Het Leen, 8 Vallei Moervaart-Zuidlede, maar ook plaatselijk in 6 Stropersbos en 10 Zeverenbeekvallei. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120 & 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er wordt één grote boskern in de droge sfeer met richtwaarde 525 ha beoogd in deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld (belangrijke kern van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0), waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van stuctuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijst-soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). Daarnaast vormen 3 Het Leen, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatieve grote boskernen (vnl. 9120 / 9190, maar ook 91E0 in Stropersbos).
Voor de realisatie van één grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) is er slechts één mogelijkheid, namelijk in deelgebieden 8&9 Vallei Moervaart-Zuidlede. Een dergelijk kern, met een richtwaarde van 444 ha is van belang voor een belangrijke populatie van de bijlage soort Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, etc… Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a). In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 1 Drongengoed-Maldegemveld, 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos (Kwadebossen), 6 Stropersbos, 7 Heidebos en 8&9 vallei van Moervaart-Zuidlede. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden. Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen.
- B. Bosuitbreiding. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van hoofdzakelijk het type 9120 en 9190 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes ) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 91E0 (natte en alluviale bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes).
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 en 9190 (en plaatselijk 9160) bezit, komen deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 5 Burkel, 6 Stropersbos en 7 Heidebos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 3 Het Leen. Dit gaat om een richtwaarde van 171 ha bosuitbreiding.
Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos in de alluviale sfeer (vnl. type 91E0, plaatselijk 9160), komen de deelgebieden 8&9 Vallei van de Moervaart-Zuidlede het best in aanmerking. Hierbij wordt de realisatie van voldoende grote kernen aan alluviaal bos beoogd. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk in deelgebieden 10 Zeverenbeekvallei, 3 Het Leen, 5 Burkel, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede (Puyenbroeck) en 12 Vinderhoutse Bossen (ook zie hieronder bij verbinden en versterken van de kernen). Dit gaat in het totaal om een richtwaarde van 175 ha bosuitbreiding, waarbij deelgebied 8 Moervaartvallei voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de hierboven vernoemde deelgebieden zoals 2 Kraenepoel en Markettebossen, 3 Het Leen, 5 Burkel, 7 Heidebos, 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeekvallei en 12 Vinderhoutse Bossen.
Daarnaast hebben ook bossen met een geïsoleerde ligging, zoals 4 Bellebargiebos (Kwadebossen) en 11 Bos van Ooidonkkasteel, ook nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430 en 6510). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 3 Het Leen, 4 Bellebargiebos, 6 Stropersbos en 8&9 vallei Moervaart-Zuidlede. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In 6 Stropersbos is men reeds gestart met deze maatregelen via een Life-dossier. Potentieverkenning voor herstel van hydrologie gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en wordt o.a. verder uitgewerkt in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse. Uit deze studies blijken voldoende potenties te bestaan voor de beoogde habitattypes. In het ecohydrologisch onderzoek voor natuurinrichtingsproject Fondatie-Heirnisse werden de scenario’s verfijnd om binnen het afgebakende studiegebied maximale natuurwinst te realiseren en de effecten erbuiten minimaal te behouden (streven naar hydrologische isolatie).
BoslandschapRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Heidelandschap
details ...
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030 en 6230. Deze habitattypes zijn in deze SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Bemerk dat in het deelgebied Drongengoed-Maldegemveld eveneens glanshaverhooiland voorkomt (habitattype 6510), in overgang naar vochtig heischraal grasland (type 6230_hmo). Ook de bermen van de startbaan (in oorsprong heischrale vegetaties, maar jarenlang overbemest) kunnen voor ongeveer 50 % als glanshavergrasland beschouwd worden. Deze mozaïek zal (met mogelijke verschuiving naar heischraal grasland) ook in de toekomst behouden blijven (voor de doelen van het habitattype 6510 verwijzen we naar het grasland- en moeraslandschap). Volgens de G-IHD is deze SBZ zeer belangrijk voor habitattype 6230 heischraal grasland, terwijl voor de natte en droge heide (4010, 4030) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes 2330, 4010, 4030 en 6230 naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden fauna zoals de bijlagesoorten Nachtzaluw en Boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals Aarbeivlinder, Kleine ijsvogelvlinder, Groentje, Veldkrekel, Levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230) is het doel een extra oppervlakte van 144 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos. Binnen deze deelgebieden worden kernen nagestreefd van 5 à 15 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties (vb. geen potenties voor natte heide in Heidebos). Deze kernen worden omgeven door kleinere satellietpopulaties (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten) en met elkaar verweven. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is uitbreiding noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in dit SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120 en 9190). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30%). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals Boomleeuwerik en Nachtzwaluw. Daarnaast maken ook oligotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, essentieel). Het type komt voor in deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen. Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
Habitat - Heidelandschap
-
Open graslanden op landduinen (2330)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030 en 6230. Deze habitattypes zijn in deze SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Bemerk dat in het deelgebied Drongengoed-Maldegemveld eveneens glanshaverhooiland voorkomt (habitattype 6510), in overgang naar vochtig heischraal grasland (type 6230_hmo). Ook de bermen van de startbaan (in oorsprong heischrale vegetaties, maar jarenlang overbemest) kunnen voor ongeveer 50 % als glanshavergrasland beschouwd worden. Deze mozaïek zal (met mogelijke verschuiving naar heischraal grasland) ook in de toekomst behouden blijven (voor de doelen van het habitattype 6510 verwijzen we naar het grasland- en moeraslandschap). Volgens de G-IHD is deze SBZ zeer belangrijk voor habitattype 6230 heischraal grasland, terwijl voor de natte en droge heide (4010, 4030) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes 2330, 4010, 4030 en 6230 naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden fauna zoals de bijlagesoorten Nachtzaluw en Boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals Aarbeivlinder, Kleine ijsvogelvlinder, Groentje, Veldkrekel, Levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230) is het doel een extra oppervlakte van 144 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos. Binnen deze deelgebieden worden kernen nagestreefd van 5 à 15 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties (vb. geen potenties voor natte heide in Heidebos). Deze kernen worden omgeven door kleinere satellietpopulaties (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten) en met elkaar verweven. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is uitbreiding noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in dit SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120 en 9190). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30%). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals Boomleeuwerik en Nachtzwaluw. Daarnaast maken ook oligotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, essentieel). Het type komt voor in deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen. Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamOpen graslanden op landduinen (2330)Heidelandschap2330 - Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinenhabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030 en 6230. Deze habitattypes zijn in deze SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Bemerk dat in het deelgebied Drongengoed-Maldegemveld eveneens glanshaverhooiland voorkomt (habitattype 6510), in overgang naar vochtig heischraal grasland (type 6230_hmo). Ook de bermen van de startbaan (in oorsprong heischrale vegetaties, maar jarenlang overbemest) kunnen voor ongeveer 50 % als glanshavergrasland beschouwd worden. Deze mozaïek zal (met mogelijke verschuiving naar heischraal grasland) ook in de toekomst behouden blijven (voor de doelen van het habitattype 6510 verwijzen we naar het grasland- en moeraslandschap). Volgens de G-IHD is deze SBZ zeer belangrijk voor habitattype 6230 heischraal grasland, terwijl voor de natte en droge heide (4010, 4030) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes 2330, 4010, 4030 en 6230 naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden fauna zoals de bijlagesoorten Nachtzaluw en Boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals Aarbeivlinder, Kleine ijsvogelvlinder, Groentje, Veldkrekel, Levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230) is het doel een extra oppervlakte van 144 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos. Binnen deze deelgebieden worden kernen nagestreefd van 5 à 15 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties (vb. geen potenties voor natte heide in Heidebos). Deze kernen worden omgeven door kleinere satellietpopulaties (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten) en met elkaar verweven. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is uitbreiding noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in dit SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120 en 9190). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30%). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals Boomleeuwerik en Nachtzwaluw. Daarnaast maken ook oligotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, essentieel). Het type komt voor in deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen. Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)Heidelandschap3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojuncteahabitat -
Vochtige tot natte heide (4010)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030 en 6230. Deze habitattypes zijn in deze SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Bemerk dat in het deelgebied Drongengoed-Maldegemveld eveneens glanshaverhooiland voorkomt (habitattype 6510), in overgang naar vochtig heischraal grasland (type 6230_hmo). Ook de bermen van de startbaan (in oorsprong heischrale vegetaties, maar jarenlang overbemest) kunnen voor ongeveer 50 % als glanshavergrasland beschouwd worden. Deze mozaïek zal (met mogelijke verschuiving naar heischraal grasland) ook in de toekomst behouden blijven (voor de doelen van het habitattype 6510 verwijzen we naar het grasland- en moeraslandschap). Volgens de G-IHD is deze SBZ zeer belangrijk voor habitattype 6230 heischraal grasland, terwijl voor de natte en droge heide (4010, 4030) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes 2330, 4010, 4030 en 6230 naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden fauna zoals de bijlagesoorten Nachtzaluw en Boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals Aarbeivlinder, Kleine ijsvogelvlinder, Groentje, Veldkrekel, Levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230) is het doel een extra oppervlakte van 144 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos. Binnen deze deelgebieden worden kernen nagestreefd van 5 à 15 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties (vb. geen potenties voor natte heide in Heidebos). Deze kernen worden omgeven door kleinere satellietpopulaties (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten) en met elkaar verweven. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is uitbreiding noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in dit SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120 en 9190). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30%). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals Boomleeuwerik en Nachtzwaluw. Daarnaast maken ook oligotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, essentieel). Het type komt voor in deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen. Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamVochtige tot natte heide (4010)Heidelandschap4010 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralixhabitat -
Droge heide (4030)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030 en 6230. Deze habitattypes zijn in deze SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Bemerk dat in het deelgebied Drongengoed-Maldegemveld eveneens glanshaverhooiland voorkomt (habitattype 6510), in overgang naar vochtig heischraal grasland (type 6230_hmo). Ook de bermen van de startbaan (in oorsprong heischrale vegetaties, maar jarenlang overbemest) kunnen voor ongeveer 50 % als glanshavergrasland beschouwd worden. Deze mozaïek zal (met mogelijke verschuiving naar heischraal grasland) ook in de toekomst behouden blijven (voor de doelen van het habitattype 6510 verwijzen we naar het grasland- en moeraslandschap). Volgens de G-IHD is deze SBZ zeer belangrijk voor habitattype 6230 heischraal grasland, terwijl voor de natte en droge heide (4010, 4030) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes 2330, 4010, 4030 en 6230 naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden fauna zoals de bijlagesoorten Nachtzaluw en Boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals Aarbeivlinder, Kleine ijsvogelvlinder, Groentje, Veldkrekel, Levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230) is het doel een extra oppervlakte van 144 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos. Binnen deze deelgebieden worden kernen nagestreefd van 5 à 15 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties (vb. geen potenties voor natte heide in Heidebos). Deze kernen worden omgeven door kleinere satellietpopulaties (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten) en met elkaar verweven. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is uitbreiding noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in dit SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120 en 9190). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30%). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals Boomleeuwerik en Nachtzwaluw. Daarnaast maken ook oligotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, essentieel). Het type komt voor in deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen. Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamDroge heide (4030)Heidelandschap4030 - Droge Europese heidehabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030 en 6230. Deze habitattypes zijn in deze SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Bemerk dat in het deelgebied Drongengoed-Maldegemveld eveneens glanshaverhooiland voorkomt (habitattype 6510), in overgang naar vochtig heischraal grasland (type 6230_hmo). Ook de bermen van de startbaan (in oorsprong heischrale vegetaties, maar jarenlang overbemest) kunnen voor ongeveer 50 % als glanshavergrasland beschouwd worden. Deze mozaïek zal (met mogelijke verschuiving naar heischraal grasland) ook in de toekomst behouden blijven (voor de doelen van het habitattype 6510 verwijzen we naar het grasland- en moeraslandschap). Volgens de G-IHD is deze SBZ zeer belangrijk voor habitattype 6230 heischraal grasland, terwijl voor de natte en droge heide (4010, 4030) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes 2330, 4010, 4030 en 6230 naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden fauna zoals de bijlagesoorten Nachtzaluw en Boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals Aarbeivlinder, Kleine ijsvogelvlinder, Groentje, Veldkrekel, Levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230) is het doel een extra oppervlakte van 144 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos. Binnen deze deelgebieden worden kernen nagestreefd van 5 à 15 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties (vb. geen potenties voor natte heide in Heidebos). Deze kernen worden omgeven door kleinere satellietpopulaties (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten) en met elkaar verweven. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is uitbreiding noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in dit SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120 en 9190). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30%). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals Boomleeuwerik en Nachtzwaluw. Daarnaast maken ook oligotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, essentieel). Het type komt voor in deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen. Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Heidelandschap6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)habitat
Soorten - Heidelandschap
-
Drijvende waterweegbree
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030 en 6230. Deze habitattypes zijn in deze SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Bemerk dat in het deelgebied Drongengoed-Maldegemveld eveneens glanshaverhooiland voorkomt (habitattype 6510), in overgang naar vochtig heischraal grasland (type 6230_hmo). Ook de bermen van de startbaan (in oorsprong heischrale vegetaties, maar jarenlang overbemest) kunnen voor ongeveer 50 % als glanshavergrasland beschouwd worden. Deze mozaïek zal (met mogelijke verschuiving naar heischraal grasland) ook in de toekomst behouden blijven (voor de doelen van het habitattype 6510 verwijzen we naar het grasland- en moeraslandschap). Volgens de G-IHD is deze SBZ zeer belangrijk voor habitattype 6230 heischraal grasland, terwijl voor de natte en droge heide (4010, 4030) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes 2330, 4010, 4030 en 6230 naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden fauna zoals de bijlagesoorten Nachtzaluw en Boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals Aarbeivlinder, Kleine ijsvogelvlinder, Groentje, Veldkrekel, Levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230) is het doel een extra oppervlakte van 144 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos. Binnen deze deelgebieden worden kernen nagestreefd van 5 à 15 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties (vb. geen potenties voor natte heide in Heidebos). Deze kernen worden omgeven door kleinere satellietpopulaties (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten) en met elkaar verweven. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is uitbreiding noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in dit SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120 en 9190). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30%). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals Boomleeuwerik en Nachtzwaluw. Daarnaast maken ook oligotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, essentieel). Het type komt voor in deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen. Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
HeidelandschapDrijvende waterweegbreesoort -
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuis
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030 en 6230. Deze habitattypes zijn in deze SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Bemerk dat in het deelgebied Drongengoed-Maldegemveld eveneens glanshaverhooiland voorkomt (habitattype 6510), in overgang naar vochtig heischraal grasland (type 6230_hmo). Ook de bermen van de startbaan (in oorsprong heischrale vegetaties, maar jarenlang overbemest) kunnen voor ongeveer 50 % als glanshavergrasland beschouwd worden. Deze mozaïek zal (met mogelijke verschuiving naar heischraal grasland) ook in de toekomst behouden blijven (voor de doelen van het habitattype 6510 verwijzen we naar het grasland- en moeraslandschap). Volgens de G-IHD is deze SBZ zeer belangrijk voor habitattype 6230 heischraal grasland, terwijl voor de natte en droge heide (4010, 4030) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes 2330, 4010, 4030 en 6230 naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden fauna zoals de bijlagesoorten Nachtzaluw en Boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals Aarbeivlinder, Kleine ijsvogelvlinder, Groentje, Veldkrekel, Levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230) is het doel een extra oppervlakte van 144 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos. Binnen deze deelgebieden worden kernen nagestreefd van 5 à 15 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties (vb. geen potenties voor natte heide in Heidebos). Deze kernen worden omgeven door kleinere satellietpopulaties (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten) en met elkaar verweven. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is uitbreiding noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in dit SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120 en 9190). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30%). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals Boomleeuwerik en Nachtzwaluw. Daarnaast maken ook oligotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, essentieel). Het type komt voor in deelgebied 2 Kraenepoel en Markettebossen. Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 7 Heidebos, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
HeidelandschapRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuissoort
Nat grasland- en moeraslandschap
details ...
Het nat grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is zeer belangrijk voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150, als belangrijk aangeduid in de G-IHD. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale extra oppervlakte van 161 ha vooropgesteld. De doelstellingen voor herstel van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 situeren zich gedeeltelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos, 8 & 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen.
De kern van de realisaties voor de uitbreidingen worden echter voorzien in het deelgebied 8 Vallei Moervaart-Zuidlede met een oppervlakte van bijkomend 76 ha . Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan bijkomend de realisatie van leefgebied voor een satellietpopulatie (5 à 8 koppels) van de bijlagesoort Kwartelkoning [*] beoogd worden, waarbij de kernpopulatie voorkomt in de SBZ Schelde- en Durmeëstuarium (G-IHD). Ook andere bijlage en habitattypische faunasoorten zoals Blauwborst, Rietzanger en Sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen kunnen hier hun leefgebied versterken. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) in een aantal deelgebieden hersteld dienen te worden. Potentieverkenning hiervoor gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en zal o.a. verder uitgewerkt worden in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse (zie ook boslandschap: Plaatselijk de hydrologie herstellen).
Daarnaast zijn in de SBZ potenties voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). In deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 8 Vallei Moervaart-Zuidlede komen nog enkele plassen / putten voor met potentie tot ontwikkeling van habitattype 3150. In het deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld is de bescherming van het leefgebied voor Kamsalamander essentieel.
De doelstellingen kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden (o.a. Fondatie-Heirnisse), maar uitbreiding in privé-terreinen is noodzakelijk in deelgebied 8 vallei Moervaart-Zuidlede.
[*] In de G-IHD wordt een totale doelstelling voor Kwartelkoning opgesteld van 100 paren verdeeld over 4 kernpopulaties, gelegen in de valleien van de Schelde, IJzer, Demer en Maas. In de toelichting bij de kwantificatie van de vooropgestelde doelen, is naast de mogelijkheden binnen de vier vermelde gebieden, sprake van een tekort van 18 tot 23 broedparen om het doel van 100 paren te realiseren. Dit tekort wordt dan best over kleinere satellietpopulaties in Vlaanderen verdeeld. Het aantal mogelijke locaties voor kleine satellietpopulaties is erg beperkt: enkel voldoende open valleigebieden, waar de realisatie 50 tot 100 ha aan geschikt habitat tot de mogelijkheden behoort, komen hiervoor in aanmerking. De Moervaartvallei is één van de schaarse locaties waar dit nog mogelijk is en waarin al heel wat habitatrelicten voorkomen. Daarom worden in de Moervaartvallei gezamenlijke doelen voor Kwartelkoning en de natte graslanden en ruigtes voorzien.
Door realisatie van geschikt habitat voor een satellietpopulatie van Kwartelkoning, wordt een robuuste kern van de verschillende graslandtypes, ruigtes en moeras gerealiseerd, waar kernpopulaties kunnen voorkomen van andere habitattypische soorten, die geringere oppervlaktebehoeftes hebben. Op die manier wordt ruimtebesparend gewerkt en kan zowel een voldoende grote kern van moeras- en graslandhabitats gerealiseerd worden, zodat het behalen van een gunstige staat van instandhouding voor deze habitats binnen het SBZ mogelijk is, maar wordt eveneens voor een deel invulling gegeven aan de G-IHD doelstellingen voor de Kwartelkoning.
Habitat - Nat grasland- en moeraslandschap
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
Het nat grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is zeer belangrijk voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150, als belangrijk aangeduid in de G-IHD. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale extra oppervlakte van 161 ha vooropgesteld. De doelstellingen voor herstel van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 situeren zich gedeeltelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos, 8 & 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen.
De kern van de realisaties voor de uitbreidingen worden echter voorzien in het deelgebied 8 Vallei Moervaart-Zuidlede met een oppervlakte van bijkomend 76 ha . Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan bijkomend de realisatie van leefgebied voor een satellietpopulatie (5 à 8 koppels) van de bijlagesoort Kwartelkoning [*] beoogd worden, waarbij de kernpopulatie voorkomt in de SBZ Schelde- en Durmeëstuarium (G-IHD). Ook andere bijlage en habitattypische faunasoorten zoals Blauwborst, Rietzanger en Sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen kunnen hier hun leefgebied versterken. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) in een aantal deelgebieden hersteld dienen te worden. Potentieverkenning hiervoor gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en zal o.a. verder uitgewerkt worden in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse (zie ook boslandschap: Plaatselijk de hydrologie herstellen).
Daarnaast zijn in de SBZ potenties voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). In deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 8 Vallei Moervaart-Zuidlede komen nog enkele plassen / putten voor met potentie tot ontwikkeling van habitattype 3150. In het deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld is de bescherming van het leefgebied voor Kamsalamander essentieel.
De doelstellingen kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden (o.a. Fondatie-Heirnisse), maar uitbreiding in privé-terreinen is noodzakelijk in deelgebied 8 vallei Moervaart-Zuidlede.
[*] In de G-IHD wordt een totale doelstelling voor Kwartelkoning opgesteld van 100 paren verdeeld over 4 kernpopulaties, gelegen in de valleien van de Schelde, IJzer, Demer en Maas. In de toelichting bij de kwantificatie van de vooropgestelde doelen, is naast de mogelijkheden binnen de vier vermelde gebieden, sprake van een tekort van 18 tot 23 broedparen om het doel van 100 paren te realiseren. Dit tekort wordt dan best over kleinere satellietpopulaties in Vlaanderen verdeeld. Het aantal mogelijke locaties voor kleine satellietpopulaties is erg beperkt: enkel voldoende open valleigebieden, waar de realisatie 50 tot 100 ha aan geschikt habitat tot de mogelijkheden behoort, komen hiervoor in aanmerking. De Moervaartvallei is één van de schaarse locaties waar dit nog mogelijk is en waarin al heel wat habitatrelicten voorkomen. Daarom worden in de Moervaartvallei gezamenlijke doelen voor Kwartelkoning en de natte graslanden en ruigtes voorzien.
Door realisatie van geschikt habitat voor een satellietpopulatie van Kwartelkoning, wordt een robuuste kern van de verschillende graslandtypes, ruigtes en moeras gerealiseerd, waar kernpopulaties kunnen voorkomen van andere habitattypische soorten, die geringere oppervlaktebehoeftes hebben. Op die manier wordt ruimtebesparend gewerkt en kan zowel een voldoende grote kern van moeras- en graslandhabitats gerealiseerd worden, zodat het behalen van een gunstige staat van instandhouding voor deze habitats binnen het SBZ mogelijk is, maar wordt eveneens voor een deel invulling gegeven aan de G-IHD doelstellingen voor de Kwartelkoning.habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Nat grasland- en moeraslandschap3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Blauwgraslanden (6410)
Het nat grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is zeer belangrijk voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150, als belangrijk aangeduid in de G-IHD. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale extra oppervlakte van 161 ha vooropgesteld. De doelstellingen voor herstel van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 situeren zich gedeeltelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos, 8 & 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen.
De kern van de realisaties voor de uitbreidingen worden echter voorzien in het deelgebied 8 Vallei Moervaart-Zuidlede met een oppervlakte van bijkomend 76 ha . Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan bijkomend de realisatie van leefgebied voor een satellietpopulatie (5 à 8 koppels) van de bijlagesoort Kwartelkoning [*] beoogd worden, waarbij de kernpopulatie voorkomt in de SBZ Schelde- en Durmeëstuarium (G-IHD). Ook andere bijlage en habitattypische faunasoorten zoals Blauwborst, Rietzanger en Sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen kunnen hier hun leefgebied versterken. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) in een aantal deelgebieden hersteld dienen te worden. Potentieverkenning hiervoor gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en zal o.a. verder uitgewerkt worden in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse (zie ook boslandschap: Plaatselijk de hydrologie herstellen).
Daarnaast zijn in de SBZ potenties voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). In deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 8 Vallei Moervaart-Zuidlede komen nog enkele plassen / putten voor met potentie tot ontwikkeling van habitattype 3150. In het deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld is de bescherming van het leefgebied voor Kamsalamander essentieel.
De doelstellingen kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden (o.a. Fondatie-Heirnisse), maar uitbreiding in privé-terreinen is noodzakelijk in deelgebied 8 vallei Moervaart-Zuidlede.
[*] In de G-IHD wordt een totale doelstelling voor Kwartelkoning opgesteld van 100 paren verdeeld over 4 kernpopulaties, gelegen in de valleien van de Schelde, IJzer, Demer en Maas. In de toelichting bij de kwantificatie van de vooropgestelde doelen, is naast de mogelijkheden binnen de vier vermelde gebieden, sprake van een tekort van 18 tot 23 broedparen om het doel van 100 paren te realiseren. Dit tekort wordt dan best over kleinere satellietpopulaties in Vlaanderen verdeeld. Het aantal mogelijke locaties voor kleine satellietpopulaties is erg beperkt: enkel voldoende open valleigebieden, waar de realisatie 50 tot 100 ha aan geschikt habitat tot de mogelijkheden behoort, komen hiervoor in aanmerking. De Moervaartvallei is één van de schaarse locaties waar dit nog mogelijk is en waarin al heel wat habitatrelicten voorkomen. Daarom worden in de Moervaartvallei gezamenlijke doelen voor Kwartelkoning en de natte graslanden en ruigtes voorzien.
Door realisatie van geschikt habitat voor een satellietpopulatie van Kwartelkoning, wordt een robuuste kern van de verschillende graslandtypes, ruigtes en moeras gerealiseerd, waar kernpopulaties kunnen voorkomen van andere habitattypische soorten, die geringere oppervlaktebehoeftes hebben. Op die manier wordt ruimtebesparend gewerkt en kan zowel een voldoende grote kern van moeras- en graslandhabitats gerealiseerd worden, zodat het behalen van een gunstige staat van instandhouding voor deze habitats binnen het SBZ mogelijk is, maar wordt eveneens voor een deel invulling gegeven aan de G-IHD doelstellingen voor de Kwartelkoning.habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Nat grasland- en moeraslandschap6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgraslandhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Het nat grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is zeer belangrijk voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150, als belangrijk aangeduid in de G-IHD. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale extra oppervlakte van 161 ha vooropgesteld. De doelstellingen voor herstel van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 situeren zich gedeeltelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos, 8 & 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen.
De kern van de realisaties voor de uitbreidingen worden echter voorzien in het deelgebied 8 Vallei Moervaart-Zuidlede met een oppervlakte van bijkomend 76 ha . Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan bijkomend de realisatie van leefgebied voor een satellietpopulatie (5 à 8 koppels) van de bijlagesoort Kwartelkoning [*] beoogd worden, waarbij de kernpopulatie voorkomt in de SBZ Schelde- en Durmeëstuarium (G-IHD). Ook andere bijlage en habitattypische faunasoorten zoals Blauwborst, Rietzanger en Sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen kunnen hier hun leefgebied versterken. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) in een aantal deelgebieden hersteld dienen te worden. Potentieverkenning hiervoor gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en zal o.a. verder uitgewerkt worden in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse (zie ook boslandschap: Plaatselijk de hydrologie herstellen).
Daarnaast zijn in de SBZ potenties voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). In deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 8 Vallei Moervaart-Zuidlede komen nog enkele plassen / putten voor met potentie tot ontwikkeling van habitattype 3150. In het deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld is de bescherming van het leefgebied voor Kamsalamander essentieel.
De doelstellingen kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden (o.a. Fondatie-Heirnisse), maar uitbreiding in privé-terreinen is noodzakelijk in deelgebied 8 vallei Moervaart-Zuidlede.
[*] In de G-IHD wordt een totale doelstelling voor Kwartelkoning opgesteld van 100 paren verdeeld over 4 kernpopulaties, gelegen in de valleien van de Schelde, IJzer, Demer en Maas. In de toelichting bij de kwantificatie van de vooropgestelde doelen, is naast de mogelijkheden binnen de vier vermelde gebieden, sprake van een tekort van 18 tot 23 broedparen om het doel van 100 paren te realiseren. Dit tekort wordt dan best over kleinere satellietpopulaties in Vlaanderen verdeeld. Het aantal mogelijke locaties voor kleine satellietpopulaties is erg beperkt: enkel voldoende open valleigebieden, waar de realisatie 50 tot 100 ha aan geschikt habitat tot de mogelijkheden behoort, komen hiervoor in aanmerking. De Moervaartvallei is één van de schaarse locaties waar dit nog mogelijk is en waarin al heel wat habitatrelicten voorkomen. Daarom worden in de Moervaartvallei gezamenlijke doelen voor Kwartelkoning en de natte graslanden en ruigtes voorzien.
Door realisatie van geschikt habitat voor een satellietpopulatie van Kwartelkoning, wordt een robuuste kern van de verschillende graslandtypes, ruigtes en moeras gerealiseerd, waar kernpopulaties kunnen voorkomen van andere habitattypische soorten, die geringere oppervlaktebehoeftes hebben. Op die manier wordt ruimtebesparend gewerkt en kan zowel een voldoende grote kern van moeras- en graslandhabitats gerealiseerd worden, zodat het behalen van een gunstige staat van instandhouding voor deze habitats binnen het SBZ mogelijk is, maar wordt eveneens voor een deel invulling gegeven aan de G-IHD doelstellingen voor de Kwartelkoning.habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Nat grasland- en moeraslandschap6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype natte ruigtehabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Het nat grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is zeer belangrijk voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150, als belangrijk aangeduid in de G-IHD. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale extra oppervlakte van 161 ha vooropgesteld. De doelstellingen voor herstel van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 situeren zich gedeeltelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos, 8 & 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen.
De kern van de realisaties voor de uitbreidingen worden echter voorzien in het deelgebied 8 Vallei Moervaart-Zuidlede met een oppervlakte van bijkomend 76 ha . Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan bijkomend de realisatie van leefgebied voor een satellietpopulatie (5 à 8 koppels) van de bijlagesoort Kwartelkoning [*] beoogd worden, waarbij de kernpopulatie voorkomt in de SBZ Schelde- en Durmeëstuarium (G-IHD). Ook andere bijlage en habitattypische faunasoorten zoals Blauwborst, Rietzanger en Sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen kunnen hier hun leefgebied versterken. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) in een aantal deelgebieden hersteld dienen te worden. Potentieverkenning hiervoor gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en zal o.a. verder uitgewerkt worden in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse (zie ook boslandschap: Plaatselijk de hydrologie herstellen).
Daarnaast zijn in de SBZ potenties voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). In deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 8 Vallei Moervaart-Zuidlede komen nog enkele plassen / putten voor met potentie tot ontwikkeling van habitattype 3150. In het deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld is de bescherming van het leefgebied voor Kamsalamander essentieel.
De doelstellingen kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden (o.a. Fondatie-Heirnisse), maar uitbreiding in privé-terreinen is noodzakelijk in deelgebied 8 vallei Moervaart-Zuidlede.
[*] In de G-IHD wordt een totale doelstelling voor Kwartelkoning opgesteld van 100 paren verdeeld over 4 kernpopulaties, gelegen in de valleien van de Schelde, IJzer, Demer en Maas. In de toelichting bij de kwantificatie van de vooropgestelde doelen, is naast de mogelijkheden binnen de vier vermelde gebieden, sprake van een tekort van 18 tot 23 broedparen om het doel van 100 paren te realiseren. Dit tekort wordt dan best over kleinere satellietpopulaties in Vlaanderen verdeeld. Het aantal mogelijke locaties voor kleine satellietpopulaties is erg beperkt: enkel voldoende open valleigebieden, waar de realisatie 50 tot 100 ha aan geschikt habitat tot de mogelijkheden behoort, komen hiervoor in aanmerking. De Moervaartvallei is één van de schaarse locaties waar dit nog mogelijk is en waarin al heel wat habitatrelicten voorkomen. Daarom worden in de Moervaartvallei gezamenlijke doelen voor Kwartelkoning en de natte graslanden en ruigtes voorzien.
Door realisatie van geschikt habitat voor een satellietpopulatie van Kwartelkoning, wordt een robuuste kern van de verschillende graslandtypes, ruigtes en moeras gerealiseerd, waar kernpopulaties kunnen voorkomen van andere habitattypische soorten, die geringere oppervlaktebehoeftes hebben. Op die manier wordt ruimtebesparend gewerkt en kan zowel een voldoende grote kern van moeras- en graslandhabitats gerealiseerd worden, zodat het behalen van een gunstige staat van instandhouding voor deze habitats binnen het SBZ mogelijk is, maar wordt eveneens voor een deel invulling gegeven aan de G-IHD doelstellingen voor de Kwartelkoning.habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Nat grasland- en moeraslandschap6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype Glanshavergraslanden (Arrhenaterion)habitat
Soorten - Nat grasland- en moeraslandschap
-
Kamsalamander
Het nat grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is zeer belangrijk voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150, als belangrijk aangeduid in de G-IHD. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale extra oppervlakte van 161 ha vooropgesteld. De doelstellingen voor herstel van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 situeren zich gedeeltelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos, 8 & 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen.
De kern van de realisaties voor de uitbreidingen worden echter voorzien in het deelgebied 8 Vallei Moervaart-Zuidlede met een oppervlakte van bijkomend 76 ha . Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan bijkomend de realisatie van leefgebied voor een satellietpopulatie (5 à 8 koppels) van de bijlagesoort Kwartelkoning [*] beoogd worden, waarbij de kernpopulatie voorkomt in de SBZ Schelde- en Durmeëstuarium (G-IHD). Ook andere bijlage en habitattypische faunasoorten zoals Blauwborst, Rietzanger en Sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen kunnen hier hun leefgebied versterken. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) in een aantal deelgebieden hersteld dienen te worden. Potentieverkenning hiervoor gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en zal o.a. verder uitgewerkt worden in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse (zie ook boslandschap: Plaatselijk de hydrologie herstellen).
Daarnaast zijn in de SBZ potenties voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). In deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 8 Vallei Moervaart-Zuidlede komen nog enkele plassen / putten voor met potentie tot ontwikkeling van habitattype 3150. In het deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld is de bescherming van het leefgebied voor Kamsalamander essentieel.
De doelstellingen kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden (o.a. Fondatie-Heirnisse), maar uitbreiding in privé-terreinen is noodzakelijk in deelgebied 8 vallei Moervaart-Zuidlede.
[*] In de G-IHD wordt een totale doelstelling voor Kwartelkoning opgesteld van 100 paren verdeeld over 4 kernpopulaties, gelegen in de valleien van de Schelde, IJzer, Demer en Maas. In de toelichting bij de kwantificatie van de vooropgestelde doelen, is naast de mogelijkheden binnen de vier vermelde gebieden, sprake van een tekort van 18 tot 23 broedparen om het doel van 100 paren te realiseren. Dit tekort wordt dan best over kleinere satellietpopulaties in Vlaanderen verdeeld. Het aantal mogelijke locaties voor kleine satellietpopulaties is erg beperkt: enkel voldoende open valleigebieden, waar de realisatie 50 tot 100 ha aan geschikt habitat tot de mogelijkheden behoort, komen hiervoor in aanmerking. De Moervaartvallei is één van de schaarse locaties waar dit nog mogelijk is en waarin al heel wat habitatrelicten voorkomen. Daarom worden in de Moervaartvallei gezamenlijke doelen voor Kwartelkoning en de natte graslanden en ruigtes voorzien.
Door realisatie van geschikt habitat voor een satellietpopulatie van Kwartelkoning, wordt een robuuste kern van de verschillende graslandtypes, ruigtes en moeras gerealiseerd, waar kernpopulaties kunnen voorkomen van andere habitattypische soorten, die geringere oppervlaktebehoeftes hebben. Op die manier wordt ruimtebesparend gewerkt en kan zowel een voldoende grote kern van moeras- en graslandhabitats gerealiseerd worden, zodat het behalen van een gunstige staat van instandhouding voor deze habitats binnen het SBZ mogelijk is, maar wordt eveneens voor een deel invulling gegeven aan de G-IHD doelstellingen voor de Kwartelkoning.Nat grasland- en moeraslandschapKamsalamandersoort -
Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
Het nat grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is zeer belangrijk voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150, als belangrijk aangeduid in de G-IHD. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale extra oppervlakte van 161 ha vooropgesteld. De doelstellingen voor herstel van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 situeren zich gedeeltelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos, 8 & 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen.
De kern van de realisaties voor de uitbreidingen worden echter voorzien in het deelgebied 8 Vallei Moervaart-Zuidlede met een oppervlakte van bijkomend 76 ha . Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan bijkomend de realisatie van leefgebied voor een satellietpopulatie (5 à 8 koppels) van de bijlagesoort Kwartelkoning [*] beoogd worden, waarbij de kernpopulatie voorkomt in de SBZ Schelde- en Durmeëstuarium (G-IHD). Ook andere bijlage en habitattypische faunasoorten zoals Blauwborst, Rietzanger en Sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen kunnen hier hun leefgebied versterken. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) in een aantal deelgebieden hersteld dienen te worden. Potentieverkenning hiervoor gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en zal o.a. verder uitgewerkt worden in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse (zie ook boslandschap: Plaatselijk de hydrologie herstellen).
Daarnaast zijn in de SBZ potenties voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). In deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 8 Vallei Moervaart-Zuidlede komen nog enkele plassen / putten voor met potentie tot ontwikkeling van habitattype 3150. In het deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld is de bescherming van het leefgebied voor Kamsalamander essentieel.
De doelstellingen kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden (o.a. Fondatie-Heirnisse), maar uitbreiding in privé-terreinen is noodzakelijk in deelgebied 8 vallei Moervaart-Zuidlede.
[*] In de G-IHD wordt een totale doelstelling voor Kwartelkoning opgesteld van 100 paren verdeeld over 4 kernpopulaties, gelegen in de valleien van de Schelde, IJzer, Demer en Maas. In de toelichting bij de kwantificatie van de vooropgestelde doelen, is naast de mogelijkheden binnen de vier vermelde gebieden, sprake van een tekort van 18 tot 23 broedparen om het doel van 100 paren te realiseren. Dit tekort wordt dan best over kleinere satellietpopulaties in Vlaanderen verdeeld. Het aantal mogelijke locaties voor kleine satellietpopulaties is erg beperkt: enkel voldoende open valleigebieden, waar de realisatie 50 tot 100 ha aan geschikt habitat tot de mogelijkheden behoort, komen hiervoor in aanmerking. De Moervaartvallei is één van de schaarse locaties waar dit nog mogelijk is en waarin al heel wat habitatrelicten voorkomen. Daarom worden in de Moervaartvallei gezamenlijke doelen voor Kwartelkoning en de natte graslanden en ruigtes voorzien.
Door realisatie van geschikt habitat voor een satellietpopulatie van Kwartelkoning, wordt een robuuste kern van de verschillende graslandtypes, ruigtes en moeras gerealiseerd, waar kernpopulaties kunnen voorkomen van andere habitattypische soorten, die geringere oppervlaktebehoeftes hebben. Op die manier wordt ruimtebesparend gewerkt en kan zowel een voldoende grote kern van moeras- en graslandhabitats gerealiseerd worden, zodat het behalen van een gunstige staat van instandhouding voor deze habitats binnen het SBZ mogelijk is, maar wordt eveneens voor een deel invulling gegeven aan de G-IHD doelstellingen voor de Kwartelkoning.Nat grasland- en moeraslandschapKleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort -
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuis
Het nat grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is zeer belangrijk voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150, als belangrijk aangeduid in de G-IHD. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale extra oppervlakte van 161 ha vooropgesteld. De doelstellingen voor herstel van de habitattypes 6410, 6430 en 6510 situeren zich gedeeltelijk in deelgebieden 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos, 8 & 9 Vallei Moervaart-Zuidlede, 10 Zeverenbeek en 12 Vinderhoutse bossen.
De kern van de realisaties voor de uitbreidingen worden echter voorzien in het deelgebied 8 Vallei Moervaart-Zuidlede met een oppervlakte van bijkomend 76 ha . Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan bijkomend de realisatie van leefgebied voor een satellietpopulatie (5 à 8 koppels) van de bijlagesoort Kwartelkoning [*] beoogd worden, waarbij de kernpopulatie voorkomt in de SBZ Schelde- en Durmeëstuarium (G-IHD). Ook andere bijlage en habitattypische faunasoorten zoals Blauwborst, Rietzanger en Sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen kunnen hier hun leefgebied versterken. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) in een aantal deelgebieden hersteld dienen te worden. Potentieverkenning hiervoor gebeurde reeds in de Ecohydrologische studie van de Moervaartvallei en zal o.a. verder uitgewerkt worden in onderzoek naar de haalbaarheid van een Natuurinrichtingsproject in de Fondatie-Heirnisse (zie ook boslandschap: Plaatselijk de hydrologie herstellen).
Daarnaast zijn in de SBZ potenties voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). In deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld, 6 Stropersbos en 8 Vallei Moervaart-Zuidlede komen nog enkele plassen / putten voor met potentie tot ontwikkeling van habitattype 3150. In het deelgebied 1 Drongengoed-Maldegemveld is de bescherming van het leefgebied voor Kamsalamander essentieel.
De doelstellingen kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden (o.a. Fondatie-Heirnisse), maar uitbreiding in privé-terreinen is noodzakelijk in deelgebied 8 vallei Moervaart-Zuidlede.
[*] In de G-IHD wordt een totale doelstelling voor Kwartelkoning opgesteld van 100 paren verdeeld over 4 kernpopulaties, gelegen in de valleien van de Schelde, IJzer, Demer en Maas. In de toelichting bij de kwantificatie van de vooropgestelde doelen, is naast de mogelijkheden binnen de vier vermelde gebieden, sprake van een tekort van 18 tot 23 broedparen om het doel van 100 paren te realiseren. Dit tekort wordt dan best over kleinere satellietpopulaties in Vlaanderen verdeeld. Het aantal mogelijke locaties voor kleine satellietpopulaties is erg beperkt: enkel voldoende open valleigebieden, waar de realisatie 50 tot 100 ha aan geschikt habitat tot de mogelijkheden behoort, komen hiervoor in aanmerking. De Moervaartvallei is één van de schaarse locaties waar dit nog mogelijk is en waarin al heel wat habitatrelicten voorkomen. Daarom worden in de Moervaartvallei gezamenlijke doelen voor Kwartelkoning en de natte graslanden en ruigtes voorzien.
Door realisatie van geschikt habitat voor een satellietpopulatie van Kwartelkoning, wordt een robuuste kern van de verschillende graslandtypes, ruigtes en moeras gerealiseerd, waar kernpopulaties kunnen voorkomen van andere habitattypische soorten, die geringere oppervlaktebehoeftes hebben. Op die manier wordt ruimtebesparend gewerkt en kan zowel een voldoende grote kern van moeras- en graslandhabitats gerealiseerd worden, zodat het behalen van een gunstige staat van instandhouding voor deze habitats binnen het SBZ mogelijk is, maar wordt eveneens voor een deel invulling gegeven aan de G-IHD doelstellingen voor de Kwartelkoning.Nat grasland- en moeraslandschapRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuissoort
Planten en dieren
Vooral op de heide in de bossen vind je nog zeldzame vogels zoals de nachtzwaluw en de boomleeuwerik, en ook vlinders zoals de aardbeivlinder en het groentje. Heel wat geschikte leefgebieden voor zeldzame dieren zijn in de loop van de twintigste eeuw verdwenen. Toch is het gebied Europees nog belangrijk voor soorten zoals de zwarte specht, de wespendief en verschillende vleermuizen. De kamsalamander komt enkel voor in Drongengoed. Typische dieren die voorkomen in de valleien zijn de blauwborst en de ijsvogel.